"Goed onderwijs richt zich uiteindelijk op het goede leven" - deel 2

Goed onderwijs. Wat is dat? “Goed onderwijs ontstaat daar waar op alle niveaus binnen een onderwijsorganisatie gewerkt wordt aan hetzelfde doel, namelijk bijdragen aan het goede leven met elkaar.” In de vorige SchoolLeidend NL hebben drie ervaren onderwijsmensen hun visie gedeeld op onderwijs*. In deze editie vervolgen Janine van Drieënhuizen, Leo van Hoorn en Arjan van Vugt hun gesprek over het doel van onderwijs én het belang van goede ondersteuning binnen het onderwijs.

Een kleine terugblik

Janine: “Het gaat écht om die dialoog tussen alle stakeholders. De mening van de leerling of de ouders doet ertoe. Soms hebben we te maken met ouders die vinden dat hun kind tekortgedaan wordt. Dat houdt ons scherp. Toch hebben we dan ook weleens het gesprek over het feit dat het een vormende ervaring kan zijn als een kind ontdekt dat het tekortgedaan wordt. Dat dan niet ouders, maar de leerling zelf iets moet gaan doen, kan heel nuttig zijn om een keer mee te maken.”

Leo: “Govert Buijs heeft in het boek Waar is het onderwijs goed voor? een opstel geschreven, waarin hij spreekt over ‘burger-reflexiviteit’; meervoudige of collectieve waardering van goed onderwijs door alle stakeholders. Die stakeholders komen in een dialogisch proces tot een oordeel over wat goed onderwijs is. Dan heb je het over ouders, leerlingen, docenten, schoolleiding, bedrijven, instellingen, overheden, kortom; de samenleving.”

Zo’n dialoog organiseren is complex en als deze stakeholders eenmaal bij elkaar zijn, zullen ze waarschijnlijk bedenken hoe ze het een en ander kunnen meten, wat criteria zijn en hoe ze de dingen gaan vastleggen.

Leo: “Ja, daar ben ik ook niet tegen. Het best te meten is geld. Cijfers van studenten en leerlingen zijn ook nog te meten. Moeilijker om te meten wordt het hele socialiserende effect en de persoonsvormende elementen. Ik heb het idee dat in de behoefte van controle en beheersing naar de quick wins gezocht wordt.” Janine: “We hebben bijvoorbeeld een keer onderzocht welke competenties tijdens de maatschappelijke diensttijd werden ontwikkeld. Daaruit kwam toen dat het zelfvertrouwen van jongens achteruit was gegaan. Toen we met de jongens hierover in gesprek gingen, bleek dat zij spelletjes hadden gedaan in een verzorgingshuis. Ze dachten dat ze op dinsdagmiddag leuk spelletjes gingen doen met bejaarden, maar dat bleek veel moeilijker dan gedacht. Hun zelfvertrouwen was erdoor afgenomen. Dat was eigenlijk een fantastische vormende ervaring. Het gaat er dus om dat je betekenis kunt geven aan de cijfers uit de onderzoeken. Dat geven van betekenis lukt nog wel in het primaire proces zelf, maar beleidsmakers zien vaak alleen de cijfers.”

Leo: “Het gaat erom dat metingen er niet moeten zijn voor de controle en om afgerekend te worden, maar dat ze moeten leiden tot reflectie. Je meet als bijdrage aan het gesprek om goed onderwijs te ontwikkelen.”

Arjan: “De intentie waarmee het begint, is meestal wel kwaliteitsverbetering. Maar als er niet een voortdurende dialoog is met alle stakeholders, ontstaat er twee werkelijkheden: die van de beleidsmakers en ondersteuners én die van het onderwijs zelf.”

Leo: “De wereld van beleidsmakers is in de loop der jaren enorm gegroeid. Mijn vader was in de jaren zestig en zeventig directeur van een middelbare school. Hij had een conciërge, gaf 24 uur per week les en had geen staf. Er is in de loop der jaren een woud aan organisaties en instellingen gekomen, die zich menen te moeten bemoeien met het onderwijs. De vraag wat docenten willen, is niet zo erg meer aan de orde. Het gaat vooral om wat anderen willen. Docenten voelen zich het object van wat er allemaal wordt gevraagd door anderen. Vroeger hadden docenten meer professionele ruimte om zelf aan te geven wat zij wilden onderzoeken en ontwikkelen. Ze hadden zo veel meer invloed op het beleid.”

De wereld is ook wel wat complexer geworden.

Janine: “Zeker. En als het je ambitie is om dienstbaar te zijn aan de samenleving, aan samen leven en samen werken, als je persoonlijke vorming belangrijk vindt, dan wordt het complexer. Dat is moeilijker te toetsen en meetbaar te maken en het is ook nog lastiger te organiseren. Als je wilt dat studenten gaan reflecteren en schurende ervaringen opdoen, dan ga je ander onderwijs bedenken en dat vraagt ook meer van de organisatiekant. Hierdoor is de organiserende kant van het onderwijs gegroeid en dat is soms wat uit balans geraakt.”

Werk niet op instructie, maar op dialoog

Leo van Hoorn, adviseur organisatieontwikkeling & toezichthouder

Arjan: “Als de ondersteunende functie in het onderwijs onvoldoende in dialoog is met het onderwijs zelf, groeit deze functie vanzelf. Goed bedoeld ontwikkelt men beleid en worden projecten gestart, die men vervolgens onvoldoende in het onderwijs terugziet en daar worden dan weer maatregelen op genomen.”

Leo: “Ik had een interview met een HRM’er van een school. Ik vroeg: wat zie je als de kern van je functie? Het was een gedreven iemand. Toen ik doorvroeg, kon zij niet aangeven dat ze een bijdrage leverde een goed onderwijs. Als een HRM’er niet weet wat een docent met zijn student ten dienste van de samenleving doet, dan wordt het technischer en doorgaans bureaucratischer, gericht op beheersing en controle, in plaats van op ontwikkeling en creativiteit.”

Arjan: “Als je dienstverlenend in het onderwijs werkt, is het cruciaal dat je voortdurend heel concreet in gesprek bent met de mensen die actief zijn in het onderwijs. In die dialoog is het antwoord op de vraag naar de bedoeling van het onderwijs een sleutel voor goede ondersteuning, goed beleid. Het gaat om een goede pendelbeweging tussen operatie en strategie of tussen onderwijs en beleid.”

Janine: “Soms denk ik weleens dat we te veel directeuren en bestuurders hebben. Als directeuren en bestuurders willen we natuurlijk van betekenis zijn en daarom ontwikkelen en we strategische visies, activiteiten en projecten. Als we daarmee te veel bezig zijn, komt de uitvoering van goed onderwijs door de professionals voor de klas in het gedrang.”

Welke tip heb je voor beleidsmakers en ondersteuners?

Leo: “Werk niet op instructie, maar op dialoog. Zoek telkens de dialoog met de leraren en bevraag wat daar nodig is. Spreek met elkaar over de bedoeling van het onderwijs. De waartoe- vraag is belangrijk. Als je beleid wilt maken en implementeren, wees je er dan van bewust dat het een langdurig, intensief, dialogisch proces is, waarin je voortdurend moet toetsen of het eigenaarschap nog bij de docent is. Handel ook situationeel. Docenten zijn verschillend. De ene docent gaat alleen bewegen als hij weet wat hij moet doen. Die zegt: geef mij een instructie, een protocol. En de ander zegt: geef mij eigen speelruimte. Als ik een protocol krijg, ga ik niets doen. Juist dan is die dialoog zo belangrijk en dan zie je dat de kwaliteit wordt ervaren in de kleine handelingsruimte.”

Janine: “Er zijn beroepsgroepen die sneller in beweging komen met protocollen. In de professie van de docent – de mainstream van de docenten – wil lekker met studenten en leerlingen bezig zijn vanuit eigen ruimte. Dus die komen niet zo in beweging met protocollen.”

Arjan: “Een andere tip is dat je de ondersteunende dienst ook letterlijk dichtbij de docenten moet positioneren, zodat ze elkaar op de werkvloer daadwerkelijk ontmoeten. En eigenlijk vind ik dat iedereen die in een onderwijsorganisatie werkt ook iets met leerlingen of studenten moet doen, en als het even kan, zelfs concreet een bijdrage levert aan het onderwijs zelf: een gastcollege, instructie, etc. Door dat te doen, ontstaat de dialoog op een natuurlijke manier en kun je je ook veel beter inleven in wat het onderwijs vraagt en nodig heeft.”

Janine: “Ook voor directeuren en bestuurders geldt dit. Zij kunnen hierin voorbeeldgedrag tonen. Iemand zei tegen mij: ‘van een goede directeur heb je zo min mogelijk last’. In de personeelskamer heb je het dan over die directeur waar je niets van merkt. Maar diep van binnen weet je dat die directeur waar je niets van merkt heel druk is met het voor jou mogelijk te maken je werk goed te doen zonder dat je er last van hebt. Ditzelfde geldt voor ondersteunende diensten in het onderwijs.”